Bloedlijnen van de Duitse Herdershond

 

Iedereen praat tegenwoordig over "lijnen", als ze het over de inteelt of lijnenteelt op een bepaalde hond of een bepaald nest hebben. Dat het, als het gaat om "lijnen" in de zin van de fokkerij, iets anders ligt, kan blijken uit het hieronder opgenomen artikel.

 

In het boek “De Duitse Herdershond. Bloedlijnen – erfelijkheidsleer – fokken” beschrijft de bekende Nederlandse keurmeester H. van Asselt (een begrip voor de wat ouderen in VDH-kringen) de “Bloedlijnen in de Duitse Herdershondenfokkerij”. Het hierna volgende artikel van mijn hand is ontstaan met gebruikmaking van uittreksels uit het artikel van de heer Van Asselt. 

 

Om de veelheid van gegevens voor de fokkerij wat overzichtelijker te maken, zijn er afstammingslijnen (“bloedlijnen”) ontworpen. Een stamboom is ook een bloedlijn, maar uiteraard zeer beperkt ren opzichte van de ruim twee miljoen Duitse Herdershonden die vanaf 1899 bij de SV (Verein für deutsche Schäferhunde) werden geregistreerd. Dr. Rummel (jaren geleden voorzitter van SV en één van de belangrijkste exterieurkeurmeesters) presenteerde in zijn jaaroverzicht van 1974 een manier die zeer bruikbaar is om die vele voorouders van onze huidige honden overzichtelijk te rangschikken en deze bruikbaar als gegevens voor de fokkerij aan te wenden. Uitgaande van SZ 1, Horand von Grafrath (voor de boeking in het SZ <Schäferhunde Zuchtbuch> geheten: Hektor Linksrhein), en doorgaand van vader op zoon ontstaat er een afstamming in mannelijke lijn, die na zo’n 25-30 generaties terechtkomt bij een Duitse Herdershond uit onze tegenwoordige tijd. Deze vader/zoon-lijnen worden vanwege hun grote overzichtelijkheid ook gebruikt in het boek “De Duitse Herdershond, Geschiedenis en ontwikkeling van het ras” (auteur: Ruud Haak).

 

De bloedlijnen, waarom het hier gaat, zijn de volgende “hoofdlijnen”:

 

Bloedlijn I: beginnend met Hektor vom Schwaben (Horand von Grafrath x Mores von Plieningen).

Bloedlijn II: beginnend met Hettel Uckermark (Roland von Starkenburg x Gretel Uckermark).

Bloedlijn III: beginnend met Klodo vom Boxberg (Erich von Grafenwerth x Elfe vom Boxberg).

Bloedlijn IV: beginnend met Utz vom Haus Schütting (Klodo vom Boxberg x Donna zur Reuerer).

Bloedlijn V: beginnend met Rolf vom Osnabrücker Land (Lex Preussenblut x Maja vom Osnabrücker Land).

 

Het betreft hier in principe vertakkingen vanaf de betreffende hond. Kijkt men naar de bloedlijn van de “jongste”, Rolf vom Osnabrücker Land, dan zal men zien, dat alle namen van de andere bloedlijnen daarin ook vertegenwoordigd zijn. Daarom noem ik de bloedlijnen maar “vertakkingen” of “zijtakken”, beginnend bij de hiervoor genoemde honden.

 

Bloedlijn I.

Via Hektor vom Schwaben ziet men een duidelijke vertakking naar onder andere de volgende bekende honden: Valet vom Busecker Schloss, Gauss vom Stauderpark, Mike vom Stahlhammer, Rocco en Kerry vom Stahlhammer, Iwo vom Südfeld.

Commentaar op bloedlijn I (van Asselt):

Dr. Rummel vat het kort samen in de uitspraak: “Een op het einde zeer goed geconsolideerde groep voor wat betreft bouw en karakter.”

 

Bloedlijn II.

Via Hettel Uckermark komt men uiteindelijk uit bij, enerzijds, Lido vom Friedlichenheim, Erich vom Grafenwerth, en, anderzijds, bij Alf vom Nordfelsen, Nico vom Haus Beck, Mutz von der Pelztierfarm.

Commentaar op bloedlijn II (van Asselt):

Hettel Uckermark kreeg in doorslaggevende mate het vermogen om tot in onze tegenwoordige tijd honden te brengen met een “steile voorhand” en “grote” honden. De schuld schijnt te liggen bij Hettels vader, Roland von Starkenburg, Sieger 1906/1907, die door sterke inteelt op Hektor von Schwaben (2:3) en Lucie von Starkenburg (2:2) ontstond. Maar Hettel Uckermark bracht ons ook, en goed verankerd via de de Mutz von der Pelztierfarm-tak, honden van bijna het ideale type en dit bleek een pijler van de hedendaagse Duitse Herdershondenfokkerij.

Grote honden met sterke karakters vinden we in de zijtakken over Nico vom Haus Beck en Ebbo vom Astener Moor x Seffe vom Busecker Schloss (dochter van Bernd vom Lierberg).

 

Bloedlijn III.

Via Klodo vom Boxberg bestaan vertakkingen naar de bekende verervers: Arras Adam Riesezwinger, Klodo aus der Eremitenklause, Mike vom Bungalow en Eros vom Busecker Schloss.

Commentaar op bloedlijn III (van Asselt):

Door het bestuur van de SV werden de raspunten, beginnende bij Curt vom Herzog Hedan, gewijzigd en werd er in opgenomen, dat de Duitse Herdershond een middelgrote hond moest zijn. Dat betekende toen als ideale maten: voor de teven 58 cm en voor de reuen 63 cm schofthoogte. Te grote honden werden geweerd.

Verder moest een hond in zijn bouw duidelijk het type van een reu, respectievelijk van een teef tonen.

Via Arras vom Adam Riesezwinger en Klodo aus der Eremitenklause verschijnen er honden met lange hoofden en lange, soms wijd uit elkaar staande oren. Door deze typische hoofdvorm ontstaat er gevaar voor gebitsfouten.

Het verschijnsel “langhaar” in deze bloedlijn is terug te voeren naar Curt vom Herzog Hedan. Dit gevaar voor langhaar komt van Curt’s moeder, Bärbel von der Halskappe, die op de langstokharige Sieger van 1903, Roland vom Park, en op Liese vom Geusnitz, een langharige “Herdengebrauchshund”-teef teruggaat.

 

Bloedlijn IV.

Over Utz vom Haus Schütting komt men uiteindelijk uit bij onder andere: Hein vom Richterbach, Ajax vom Haus Dexel, Marko vom Cellerland.

Commentaar op bloedlijn IV (van Asselt):

Dr. Rummels mening was: “Een bloedlijn, die voor de fokkerij zeer waardevol is gebleken, doch waarbij men letten moet op het niet teveel intelen op één bepaalde hond.”

Genoemd wordt Cäsar von der Malmannsheide en geadviseerd wordt te letten op: oren, gebit en temperament.

 

Bloedlijn V.

Via Rolf vom Osnabrücker Land komt men dan vervolgens uit bij Vello zu den Sieben Faulen, Bernd en Bodo vom Lierberg, Quanto von der Wienerau, Canto von der Wienerau.

Commentaar op bloedlijn V (van Asselt):

Dr. Rummel: “Rolf heeft onze fokkerij tot op de dag van heden zeer veel goede impulsen gegeven. Er zijn enkele uitstekende lijnen gevormd, waaruit we honden van het juiste reuen-type zagen komen. Evenwel moeten we attent zijn en zorgen niet te nauw in te telen. Gevaren voor te groot, te licht van kleur, te korte croupe, neiging naar te rijkelijke beharing vragen de grootste aandacht van de fokkers.”

Binnen de betreffende bloedlijnen vinden ook weer de nodige vertakkingen plaats, het gevolg van het vaak gebruiken van de betreffende hond voor de fokkerij en tevens inteelt (of lijnenteelt) daarop. Zo zag je op een zeker moment een aantal bekende verervers nadrukkelijk de kop opsteken, te weten: Canto von der Wienerau, Quanto von der Wienerau, Mutz von der Pelztierfarm en Marko vom Cellerland, veel gebruikte honden. Nakomelingen daarvan zorgden vervolgens weer voor nieuwe vertakkingen.

Omdat het de bedoeling is middels dit artikel slechts een globaal beeld te geven van wat men binnen de Duitse Herdershondenfokkerij nu eigenlijk verstaat onder “bloedlijnen”, zal ik er in dit artikel niet verder op in gaan.

 

Eindbeschouwing door keurmeester H. van Asselt.

Daar alle Duitse Herdershonden tot één stamvader zijn terug te brengen, krijgen we door de vader/zoon-lijn een mogelijkheid het geheel overzichtelijk te maken.

Delen we de hoofdlijn in vijf stukken, dan wordt het nog wat gemakkelijker en wanneer we in deze vijf stukken de opvallendste vaderhonden naar voren halen, hebben we een aantal “kapstokken” om de hele ontwikkeling van de Duitse Herdershond aan op te hangen.

Het is vanzelfsprekend en onvermijdelijk, dat er “leemten” ontstaan, zoals op een plattegrond van een provincie ook niet alle straten kunnen voorkomen. Deze verdeling is slechts bedoeld als een hulpmiddel.

 

Fokadvies.

Van Asselt zegt: “Geen opeenhoping van welke bloedlijn dan ook. De Duitse Herdershonden-populatie is zo enorm groot, dat nauwer intelen dan 3:3 op een bepaalde reu (of teef) beslist niet nodig is.”

De SV verbiedt een nauwere inteelt dan 2:3 of 3:2. Hierop zijn soms uitzonderingen mogelijk, maar daarvoor dient de SV dan een soort ontheffing te verlenen. De SV verstrekt anders de stambomen niet. In onder andere Nederland en België zijn gevallen bekend, waarbij deze regel met voeten getreden wordt. De zwakke schakel hierin is, dat zowel in Nederland als België de Duitse Herdershondenvereniging niet zelf de stamboom afgeeft. Dit ligt in Nederland in handen van de Raad van Beheer en in België van een soortgelijk orgaan. De Raad van Beheer geeft de stambomen af, maar houdt daarbij geen rekening met eisen en voorschriften van de verschillende rasverenigingen.

 

Het is daarom dan ook van het allergrootste belang, dat kopers hun Duitse Herdershond betrekken via een bij de VDH aangesloten fokker, die zich houdt aan de internationaal gestelde regels. Dit houdt in, dat beide ouderdieren zijn aangekeurd op fokwaarde. Dat betekent automatisch, dat er een africhtingskenteken bij de ouderdieren zit, dat de ouderdieren met gunstig resultaat zijn geröntgend op de heupen, dat ze zijn uitgebracht op minimaal één clubmatch met minimaal een G als resultaat. Al deze bekende gegevens bieden de koper de mogelijkheid een gerichte keus te maken, mits hij zich vooraf oriënteert met inachtneming van zijn eigen wensen.

 

(Bronvermelding: “De Duitse Herdershond, Bloedlijnen – erfelijkheidsleer – fokken” (Ruud Haak, H. van Asselt, Malcolm B. Willis), Zuidgroep BV Uitgevers, Best, 1981.)

 

Deze fokker is lid van de VDH.  Vereniging van fokkers en liefhebbers van Duitse herdershonden.
Deze fokker is lid van de VDH. Vereniging van fokkers en liefhebbers van Duitse herdershonden.
Deze fokker is lid van de VDH Ommen E.O.
Deze fokker is lid van de VDH Ommen E.O.